Op de ene droge, maar winderige middag loop ik naar de rotsen van Fitful Head. Het gras is nat en glibberig, de rotsen zijn nat en glibberig. De zee is zo diep beneden mij, en zo woest in de harde storm, dat ik bijna misselijk word als ik er naar kijk. Zelfs de verwaaide vogels lijken nauwelijks controle te hebben over hun koers. De vleugels klappen soms in rare hoeken ten opzichte van hun lichaam en ze waaien alle kanten uit. Als ik na een paar uren bij mijn kampeerplek terugkom, zijn de camper en het lichtgewicht tentje, inclusief de bewoners, verdwenen.